Joel 2

1Blaast de bazuin te Sion, en roept luide op den berg Mijner heiligheid; laat alle inwoners des lands beroerd zijn, want de dag des Heeren komt, want hij is nabij.
 de bazuin te Sion, Om de gemeente bijeen te roepen ten huize des Heeren, tot een vasten en biddag; zie in vs.15, en Lev 23:2 , Lev 23:24 .
,
 roept luide op den berg Anders: maakt een gebroken geklank, blaast alarm; [zie Num 10:5 ] , als wanneer de vijand ophanden is.
,
 Mijner heiligheid; Dat is, mijn heiligen berg; zie Psa 2:6 .
,
 beroerd zijn, Of, alle inwoners des lands zullen berord zijn, of beven.
,
 dag des HEEREN komt, Gelijk in Joe 1:15 , zie aldaar.
2Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisterheid, als de dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig volk, desgelijks van ouds niet geweest is, en na hetzelve niet meer zal zijn tot in jaren van vele geslachten.
 duisternis en donkerheid, Dat is, een tijd van grote droefenis, benauwdheid, ellende en jammer, die dikwijls in de Schriftuur door duisternis worden betekend; zie Gen 15:12 ; hierdoor verstaat de profeet den verschrikkelijken en langdurigen honger, veroorzaakt door het ongedierte, waarvan in het voorgaande hoofdstuk en hier wederom in het volgende, gesproken wordt, om het volk door levedige voorstelling van de gruwelijkheid dezer plaag te bewegen tot betrachting van Gods toorn en oprechte boetvaardigheid.
,
 dageraad uitgespreid over de bergen; Deze straf zal het ganse land alzo haastelijk overkomen, gelijk het morgenrood zich uitspreidt over de hoogten der bergen; verg Hos 10:15 , met de aantekening.
,
 volk, Zie boven 1:6. Sommigen verstaan de Assyriërs, of Babyloniërs, maar het voorgaande en volgende spreekt klaarlijk van deze boze gedierten, die uit drukkelijk bij ruiters en krijgslieden worden vergeleken, onder vs.4,5, 7; zie wijders onder vs.20. Doch het kan wel zijn dat deze plagen voorboden en afbeeldingen geweest zijn van de verwoestingen der Assyriërs en Babyloniërs, gelijk God voort gaat te straffen als de mensen in zonden.
,
 van ouds niet geweest is, Of, in voortijden. Van zulk een betekenis is het Hebr. woord Olan; zie Jer 2:20 ; en verg. wijders de aanteek. Boven 1:2 de aantekening aldaar.
,
 hetzelve Te weten, na dat voorgeschreven volk.
,
 niet meer zal zijn Hebr. nietzal toedoen, of voortvaren.
,
 vele geslachten Hebr. geslacht en geslacht; dat is, in lange tijd, of [gelijk sommigen] nimmermeer.
3Voor hetzelve verteert een vuur, en achter hetzelve brandt een vlam; het land is voor hetzelve als een lusthof, maar achter hetzelve een woeste wildernis, en ook is er geen ontkomen van hetzelve.
 vuur, Zie boven 1:19 met de aantekening.
,
 voor hetzelve Voor de aankomst, of als dit boze gedierte aankwam, zo stond het voor hetzelve als, enz.
,
 lusthof, Hebr. een, de hof van Eden. Zie Gen 2:8 , met de aantekening.
,
 woeste wildernis, Hebr. woestijn der wildernis; of der woeligheid, of ontzetting, [gelijk sommigen] waar men van gruwt en schrikt. Alzo onder 3:19.
,
 van hetzelve Dat is, niets, of [gelijk anderen] niemand zal dit voorschreven volk, dat is, dit ongedierte, dezen vijand, ontkomen.
4De gedaante deszelven is als de gedaante van paarden, en als ruiters zo zullen zij lopen.
 gedaante deszelven is Of, het aanzien; dat is, zij zien er uit, lopen en rennen of het paarden en ruiters waren. Het schijnt dat zij van een buitengewone schrikkelijke grootte geweest zijn.
5Zij zullen daarhenen springen als een gedruis van wagenen, op de hoogten der bergen; als het gedruis ener vuurvlam, die stoppelen verteert; als een machtig volk, dat in slagorde gesteld is.
 wagenen, Dat is, met zulk gedruis, alsof men een hoop, wagens hoorde op de bergen, waar zij zulk een bulderen en rammelen maken, dat men het verre van daar kan horen.
,
 hoogten der bergen; Hebr. hoofden
,
 verteert; Dat een groot geruisch en gekraak veroorzaakt.
,
 slagorde gesteld is Zie onder 2:7-8.
6Van deszelfs aangezicht zullen de volken in pijn zijn; alle aangezichten zullen betrekken als een pot.
 in pijn zijn; Uit ontzetting en verslagenheid over deze ongewone schrikkelijke plaag en vrees van hongersnood.
,
 betrekken als een pot Hebr. vergaderen, of hebben vergaderd; te weten, de verf van een pot, die te vuur gaat en door vlam en rook misverwig is. Anders: hebben de schoonheid ingetrokken, samengetrokken, gelijk de vrees en bangheid der mensen de sierlijke kleur uit het aangezicht doet vergaan, zodat zij bleek, paars, enz., er uitzien.
7Als helden zullen zij lopen, als krijgslieden zullen zij de muren beklimmen; en zij zullen daarhenen trekken, een iegelijk in zijn wegen, en zullen hun paden niet verdraaien.
 muren beklimmen; Hebr. muur, gelijk vs.9.
,
 wegen, Als soldaten, oprukkende onder het beleid van hun overste.
,
 verdraaien Of, hunne tochten niet verachteren; gelijk soldaten wel doen, die uit hun gelid of de tochtorde afwijken, of in verwarring geraken.
8Ook zullen zij de een den ander niet dringen; zij zullen daarhenen trekken elk in zijn baan; en al vielen zij op een geweer, zij zouden niet verwond worden.
 de een den ander niet dringen; Hebr. de man, of een ieder zijnen broeder.
,
 elk in zijn baan; Hebr. de man.
,
 geweer, Of, een lang, bloot zwaard; zie 2Ch 23:10 , en Neh 4:17 . De zin is: dat zij met geen tegenweer, al ware het nog zo scherp, zullen kunnen worden afgekeerd, zij zouden [om zo te spreken] door blote zwaarden onbeschadigd doordringen.
9Zij zullen in de stad omlopen, zij zullen lopen op de muren, zij zullen klimmen in de huizen; zij zullen door de vensteren inkomen als een dief.
 omlopen, Of, huppelen, springen.
10De aarde is beroerd voor deszelfs aangezicht, de hemel beeft; de zon en maan worden zwart, en de sterren trekken haar glans in.
 De aarde is beroerd Dit zijn figuurlijke manieren van spreken,betekenende algemene en verschrikkelijke verwoestingen en zware oordelen Gods, voor welke zich hemel en aarde [om zo te spreken] ontzetten; zie Isa 13:10 ; Eze 32:7 , en onder 3:15.
,
 deszelfs aangezicht, Dat is, vanwege de aankomst en tegenwoordigheid van het voorschreven heir.
,
 zwart, Dat is, verdonkerd, gevende geen licht.
,
 trekken haar glans in Hebr. eigenlijk, hebben verzameld; dat is, ingetrokken, verhouden, zodat zij geen schijnsel geven. Alzo onder 3:15.
11En de Heere verheft Zijn stem voor Zijn heir henen; want Zijn leger is zeer groot, want Hij is machtig, doende Zijn woord; want de dag des Heeren is groot en zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen?
 stem voor Zijn heir henen; Gebiedende en moed gevende aan dit zijn leger [gelijk onder vs.25] als krijgsoverste, of dondert voor dit zijn heirleger henen; zie Psa 29 .
,
 Hij is machtig, De Heere. Anders: het, te weten, heirleger.
,
 woord; Dat is, uitvoerende wat Hij gesproken en voorzegd heeft; of, het [voorzegde leger des Heeren] is machtig, verrichtende zijn [des Heeren] bevel.
,
 dag des HEEREN is groot Gelijk boven 1:15.
12Nu dan ook, spreekt de Heere, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween, en met rouwklage.
 tot Mij met uw ganse hart, Hebr. tot mij toe; gelijk enigen dit nemen. Alzo wordt het Hebr. woord in deze zaak ook gebruikt; Deu 4:30 ; Lam 3:40 ; Hos 14:2 ; Amo 4:6 , Amo 4:8-9 , Amo 4:11 , betekenende [gelijk sommigen verstaan] dat God niet tevreden is met een schijn, of vliegende gedachte en een los opzet, of half hart, maar dat Hij wil hebben een oprechte afkering van het kwade en bekering tot Hem en het goede, geenzins tot afgoden of andere ijdelheden. En alzo zouden de volgende woorden, idem het scheuren der harten, en met uw ganse hart, dienen tot verklaring van den nadruk van dit woord; verg. Hos 6:4 , en Hos 7:16 met de aantekening. Doch anderen nemen het slechts voor een woord tot.
,
 en dat met vasten en met geween, en met rouwklage Alzo wordt de Hebr. letter Vau ook elders gebruikt, voor en dat, of zelfs. Zie Jer 17:10 , en onder 2:32.
13En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den Heere, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade.
 scheurt uw hart Verg. Psa 34:19 , en Psa 51:19 .
,
 niet uw klederen, Dat is, niet alleen, zonder de harten te scheuren, niet zozeer, niet voornamelijk; zie Hos 6:6 .
,
 lankmoedig Zie Lev 14:18 .
,
 groot van goedertierenheid, Of, veelvoudig, overvloedig.
,
 kwade Versta, het kwaad der straf, dat God afwendt, matigt, enz., wanneer Hij menselijk gezegd wordt berouw te hebben, zie Gen 6:6 , alzo in het volgende vers.
14Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten tot spijsoffer en drankoffer voor den Heere, uw God.
 Wie weet, Hiermede trekt de profeet geenszins in twijfel of God de oprecht boetvaardige zondaars in genade wil ontvangen, de zonden vergeven en de zaligheid schenken, [dat de Schriftuur overal buiten twijfel stelt] maar Hij geeft met deze manier van spreken te kennen dat Hij de hoop heeft en wenst dat zij zich mogen bekeren, en dat God alsdan deze zware tijdelijke plaag zal afwenden, verachten, matigen, enz., gelijk het volgende uitwijst; waarin God met de zijnen handelt naar Zijn Vaderlijk welbehagen, zoals Hij verstaat te dienen tot zijne eer en de zaligheid der boetvaardigen. Ook gaat de profeet met deze grove zondaars bij trappen, eerst hun hoop gevende van vermindering der straffen, daarna op het voltrekken van de daad der boetvaardigheid, hen daarvan verzekerende, vs.18,19, enz., welke voorzienigheid Gods dienstknechten in zulk een geval navolgen. Verg. Jos 14:12 ; Est 4:14 ; Lam 3:29 ; Amo 5:15 ; Jon 3:9 ; Zep 2:3 .
,
 zegen Van gewas en landvruchten, dat niet alles bedorven worde. Alzo worden tijdelijke gaven een zegen des Heeren genoemd, Gen 39:5 ; Lev 25:21 ; Isa 65:8 ; Hag 2:20 ; zie ook Gen 12:2 , en Gen 33:11 ; 2Ki 18:31 .
,
 Zich overlaten Als hij door het land met zijn oordeel zal doortrekken; verg. Exo 12:12 ; Amo 5:17 ; idem Psa 65:12 , met de aantekening. Anders: achter hetzelce, te weten, heirleger, of tevoren beschreven volk, dat ongedierte, dat door het land doortrekken zal, zulks dat er nog wat overblijve, waarvan men spijsoffer enz. kan offeren.
,
 spijsoffer en drankoffer Zie boven 1:9.
15Blaast de bazuin te Sion, heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit.
 Blaast de bazuin te Sion, Zie vs.1.
,
 heiligt een vasten, Zie boven 1:14.
,
 verbodsdag uit Gelijk boven 1:14.
16Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens, en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer.
 heiligt de gemeente, Zie Exo 19:10 .
,
 oudsten, Die met hun goed voorbeeld den jongen behoren voor te gaan, en anders doende en gedaan hebbende, de oorzaak worden van een algemeen verderf.
,
 kinderkens, Zie Psa 8:3 . Dit diende om de ouders door het aanschouwen van hun jonge kinderen [die ook leden der gemeente en Gods bondgenoten waren] te krachtiger van hunne schuld te overtuigen en tot deernis en boetvaardigheid bewegen, dewijl de onmondige kindertjes, in deze algemene landplaag, door der ouders zware zonden veroorzaakt, mede moesten lijden, zelfs ook de beesten, zie Joe 1:18 ; idem, om God den algemenen nood en ellende der jongen en ouden, alle leden van zijn volk, met boetvaardige bewegingen als voor zijne ogen in zijn huis, te tomen; verg. 2Ch 20:13 , en Jon 3:7 ; alwaar ook de beesten in dezen tot dergelijk einde betrokken worden.
,
 bruidegom Stelt alle ook anderzins geoorloofde, vreugde en vermaak ter zijde, en begeeft u tot vasten en bidden. Verg. 1Co 7:5 .
,
 slaapkamer Of, bruidkamer, verdek, vertrek.
17Laat de priesters, des Heeren dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o Heere! en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God?
 voorhuis en het altaar, Zie 1Ki 6:3 ; Joh 10:23 ; Act 3:11 en Act 5:12 .
,
 geef Uw erfenis Of, stel uwe erfenis niet tot, enz. alzo in vs.19.
,
 heersen; Gelijk ene stad haast gewonnen wordt, die met geen lijftocht is voorzien, alzo konden de omliggende heidenen het Joodse volk lichtelijk overmeesteren, wanneer zij in zulk een langdurigen hongersnood en gebrek aan alles zouden blijven en vergaan. Anders: dat de heidenen spreekwoorden van hen zouden gebruiken; omdat het Hebr. woord ook alzo elders gebruikt wordt; zie Eze 17:2 , en Eze 18:2 , enz.; omdat de spreekwoorden en spreuken in de redenen uitsteken, en als heerschappij hebben; zie 1Ki 4:32 .
18Zo zal de Heere ijveren over Zijn land, en Hij zal Zijn volk verschonen.
 zal de HEERE Anders, en de Heere ijverde, enz. en verschoonde, enz., en antwoordde, enz., of heeft geijverd, en zo voorts; dat is, Hij heeft alrede verhoord en mij belast zijn boetvaardig volk aan te zeggen hetgeen volgt; of profetischerwijze, Hij heeft, enz., dat is, Hij zal alsdan gewisselijk, enz.
,
 ijveren In medelijden, liefde en weldadigheid aan zijn boetvaardig volk, en wraak over de goddeloze vijanden, om de eer van zijn heiligen naam, die bij de vijanden vanwege deze plaag van zijn land en van zijn volk, gelasterd is; gelijk Hij tevoren ijverde over zijne eer, straffende de zonden van zijn volk; zie Deu 4:24 , en Eze 39:25 , enz.
,
 Zijn land, Gelijk in Joe 1:6 , zie aldaar.
19En de Heere zal antwoorden en tot Zijn volk zeggen: Ziet, Ik zend ulieden het koren, en den most, en de olie, dat gij daarvan verzadigd zult worden; en Ik zal u niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen.
 zend ulieden Dat is, zal haast geven, beschikken, maken dat gij het hebben zult.
,
 daarvan verzadigd zult worden; Dat is, van elk genoeg zult hebben, tot uw levensonderhoud en verkwikking, of vrolijk gebruik.
,
 niet meer overgeven Versta onder voorwaarde van gehoorzaamheid. Of, wijders, voortaan niet stellen, enz. Dat is, Ik zal niet voortvaren aldus te plagen. Verg. dit antwoord van God met het gebed in vs.17.
,
 smaadheid onder de heidenen Waarvan vs.17. Verg. Eze 36:29-30 .
20En Ik zal dien van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem wegdrijven in een dor en woest land, zijn aangezicht naar de Oostzee, en zijn einde naar de achterste zee; en zijn stank zal opgaan, en zijn vuiligheid zal opgaan; want hij heeft grote dingen gedaan.
 dien Te weten, dat voorzegde heir van sprinkhanen, enz., die van het noorden in Juda gekomen waren, en voorts wel mogen gehouden worden voor afbeeldingen en voorboden der Assyriërs en Babyloniërs, die van het noorden ook zouden komen, en hier van sommigen door die van het noorden verstaan worden, gelijk in Joe 1:4 is aangetekend.
,
 dor en woest land, Hebr. een land der dorheid en woestheid. Zie Deu 1:19 , en Deu 8:15 .
,
 aangezicht Dat is, het ene of voorste deel van dit ongedierte, de voortocht.
,
 Oostzee, De Dode zee, in het zuidoosten van Kanaän. De plaats waar Sodom en Gomorra, enz., vergaan zijn; of de zee Cinnereth, of Genesareth, in het noordoosten. Verg. de profetie van Gog, Eze 39:11 .
,
 einde Dat is, achterste deel, achtertocht.
,
 achterste zee; Dat is, in de Middellandse zee. Zie Deu 11:24 , en Zec 14:8 .
,
 zijn stank zal opgaan, Versta, den vuilen stank van dit heirleger der sprinkhanen, enz., wanneer zij van God weder zullen vernield worden, en alsdan vergaan en vervuilen, als een stinkend aas. Verg. Isa 34:3 .
,
 vuiligheid zal opgaan; Of, zware, vuile sterke reuk.
,
 hij heeft grote dingen gedaan Te weten, die van het noorden, dat voorzegde heir, Hebr. hij heeft groot gemaakt, of zich groot gemaakt, of hij heeft het groot gemaakt met, of in doen, of handelen; dat is, hij zal stoutelijk gehandeld, Juda als bespot en grote ellende veroorzaakt hebben, waartegen in het volgende gesteld wordt, dat God ook integendeel recht grote dingen zal doen; vernielende dit groot en machtig heir, dat Hij zelf tevoren in zijnen toorn over Juda gezonden had. Men kan hiermede enigzins vergelijken Psa 35:26-27 ; alwaar ook tegen elkander gesteld worden, dat de vijanden zich tegen David groot maakten, en de vromen daartegen zeggen: De Heere zij groot gemaakt, of worde groot, zij groot; dat is, als groot geroemd. Zie aldaar. Sommigen duiden dit, zowel als het volgende in vs.21, ook op den Heere.
21Vrees niet, o land! verheug u, en wees blijde; want de Heere heeft grote dingen gedaan.
 o land Gij inwoners van het land Juda; of, het is ene aanspraak aan het land, gelijk in het volgende aan de beesten, gelijk elders dikwijls. Verg. Deu 32:1 , en Joe 1:10 ; Eze 21:16 , met de aantekening.
,
 heeft grote dingen gedaan Dat is, zal waarlijk grote dingen doen, die eensdeels in het voorgaande, doch meest in het volgende verhaald zijn. Hebr. gelijk in het voorgaande vs.20. Verg. Isa 28:29 .
22Vreest niet, gij beesten des velds! want de weiden der woestijn zullen weder jong gras voortbrengen; want het geboomte zal zijn vrucht dragen, de wijnstok en vijgeboom zullen hun vermogen geven.
 beesten des velds Verg. Joe 1:18-20 . Dit is als een antwoord op het schreeuwen der beesten tot God.
,
 zullen weder Hebr. eigenlijk, hebben voortgebracht; en zo in het volgende, dat is, zullen zo zekerlijk voortbrengen, alsof het voor ogen ware.
,
 wijnstok en vijgeboom Verg. Joe 1:7 , Joe 1:11-12 , en Lev 26:4 , Lev 26:20 .
23En gij, kinderen van Sion! verheugt u en zijt blijde in den Heere, uw God; want Hij zal u geven dien Leraar ter gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen en den spaden regen in de eerste maand.
 zal u geven Hebr. heeft u gegeven dien leraar ter gerechtigheid, of der gerechtigheid; of dien leraar [te weten, den leraar] der gerechtigheid; dat is, Hij zal u zekerlijk geven den beloofden Messias, Jezus Christus den oppersten profeet en herder der zielen, die uitwendig zal leren door het Woord van het Evangelie, en inwendig door zijne Geest, krachtiglijk werkende het rechtvaardigmakende geloof in Hem, die alleen onze gerechtigheid is voor God, Jer 23:6 . Aldus stelt God de belofte van den Messias vooraan, als zijnde het fondament van Zions vreugde en van alle verbondszegeningen die in het volgende verhaald worden. Doch alzo het Hebr. woord, [tweemalen in dit vers gebruikt] niet allen een leraar betekent, maar ook den vroegen regen, [omdat Gods heilzame weldaden en zijne lering, en de regen in lieflijkheid en nuttigheid elkander zeer gelijk zijn; zie Deu 32:2 ; Hos 6:3 , en Hos 10:12 , met de aantekening] gelijk hier terstond in ditzelfde vers; zo nemen sommigen dit woord hier in enerlei betekenis, aldus: Hij zal ulieden geven den vroegen regen; ja Hij zal u doen nederdalen den vroegen regen, en spaden regen recht, of juist te pas, of mildelijk. Verstaande dat de geestelijke beloften eerst beginnen in Joel 2:28. Verg. met deze plaats Psa 85:11-14 ; Isa 30:19-21 ,Isa 30:23 , en Isa 45:8 ; Eze 34:24-26 , enz., en Eze 36:24-25 , enz., alwaar geestelijke beloften onder de lichamelijke worden vermengd; gelijk zij elders dikwijls door de lichamelijke worden afgebeeld en daarbij vergeleken, zie Psa 22:27 , Psa 22:30 , en Psa 36:9 ; Hos 2:21 , enz., en Hos 6:3 ; Amo 9:13 ; idem onder Joël. 3:18 met de aantekening, waarop de aandachtige lezer in het volgende kan letten. Ook wordt wel somtijds een woord, in een vers in tweeërlei betekenis genoemn, gelijk Jdg 10:4 . Aijarim, voor ezelsveulens en voor steden. Psa 74:19 , shaijah, voor een wilden hoop, of wild gedierte, dat is de vijanden, en voor een hoop ellendige en vromen lieden; dat is, Gods kerk, Ecc 7:6 . Sir, voor een doorn en een pot, Eze 21:22 . Carim, [naar velen gevoelen] voor hoplieden, en voor stormrammen, idem, aardiglijk, dood, in verscheidene betekenis, Mat 8:22 , enz. Voorts staat het woord Moreh in het tweed lid van dit vers wat anders, en met bijvoeging van geschem, [dat] regen, plasregen, stortregen [betekent] daar het in het eerste lid alleen staat. Dit kan den Heiligen Geest alzo beliefd hebben, om de betekenis van het eerste Moreh te onderscheiden van het tweede.
,
 eerste maand Namelijk Nisan, of Abib, verstaande dit van den spaden regen, dien God vóór den oogst gaf; zie Exo 34:18 . Of, [gelijk sommigen] in het eerste met den eersten; dat is, vroeg, tijdelijk, terrechter of bekwamer tijd, met den eersten, als het tijd zal zijn.
24En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen. 25Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb.
 jaren Dat is, de vrucht der jaren, gelijk het volgende uitwijst. Hier blijkt klaarlijk dat deze verschrikkelijke plaag enige jaren geduurd heeft.
,
 vergelden, Gevende u zulk een overvloed van landvruchten in den volgenden tijd, dat de geleden schade vervuld of vergoed zal zijn.
,
 Mijn groot heir, Gelijk in vs.11.
26En gij zult overvloediglijk en tot verzadiging eten, en prijzen den Naam des Heeren, uw Gods, Die wonderlijk bij u gehandeld heeft; en Mijn volk zal niet beschaamd worden tot in eeuwigheid.
 overvloediglijk Hebr. eten etende en verzadigd wordende.
,
 Die Of, omdat Hij, dat Hij, enz.
,
 wonderlijk Hebr. met, of bij u gedaan, of gehandeld heeft wonderlijk doende, of handelende.
,
 zal niet beschaamd worden Hebr. zullen, enz.; alzo in het volgende vers, dat is, Ik zal hen verlossen van deze beschaamdheid, die zij bij de omliggende heidenen, om deze mijne plaag, geleden zullen hebben, en voorts in het algemeen [volgens mijne verbondsbeloften in den] Messias bezorgen dat mijne kerk nimmermeer in haar boetvaardige gebeden en vertrouwen op mij zal bedrogen worden. Verg. Isa 29:22 , enz.
27En gij zult weten, dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de Heere, uw God, ben, en niemand meer; en Mijn volk zal niet beschaamd worden in eeuwigheid.
 weten, Of, bekennen; dat is ervaren, ondervinden, door de tegenwoordigheid van den Messias onder u, en de zegeningen die gij in Hem genoten hebt en genieten zult; verg. Zep 3:14-17 ; Joh 1:14 ; op wiens komst en tegenwoordigheid de uitzending van den Heilige Geest zal volgen, waarvan in vs.28.
,
 uw God, ben, Zie Gen 17:7 .
28En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien;
 zal het geschieden, In de laatste dagen, na de komst en verschijning van den Messias in het vlees; zie Act 2:17 .
,
 Geest Dat is, de gaven van mijn Heiligen Geest; verg. Psa 68:19 ; Eph 4:8 .
,
 uitgieten Met veel groter overvloed en meerdere verscheidenheid van gaven dan vóór de komst van den Heere Christus en zijne hemelvaart geschied was. Zie Joh 7:39 ; Act 2:33 .
,
 alle vlees, Dat is, allerlei vlees, mensen van allerlei stand of rang, gelijk in het volgende verklaard wordt, idem van allerlei natiën. Verg. Psa 65:3 , met de aantekening aldaar.
,
 profeteren; Dat is, zij zullen de verborgenheden van het heilige Evangelie door de werking en openbaring van den Heiligen Geest verstaan en verklaren. Zie Hos 12:11 met de aantekening. Deze manieren van spreken zijn genomen van den staat van het Oude Testament, alwaar God zich aan de pofeten openbaarde door dromen en gezichten; zie Num 12:6 .
29Ja, ook over de dienstknechten, en over de dienstmaagden, zal Ik in die dagen Mijn Geest uitgieten. 30En Ik zal wondertekenen geven in den hemel en op de aarde: bloed, en vuur, en rookpilaren.
 wondertekenen geven De manieren van spreken, die in deze twee verzen gebruikt worden, betekenen de vreemde, verschrikkelijke algemene beroerten, ellenden, verwoestingen en benauwdheden, die de wereld zullen overkomen tot op de toekomst van den Heere Christus om te oordelen de levenden en de doden. Verg. vs.10, en Joe 3:15 ; Mat 24:29 ; Mar 13:24-25 ; Luk 21:25-26 , en Rev 6 :tot Rev 20 :toe.
,
 in den hemel en op de aarde Of, aan.
31De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des Heeren komt. 32En het zal geschieden, al wie den Naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als834 de Heere gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die de Heere zal roepen.
 geschieden, Onder al de voorzegde beroerten.
,
 al Hetzij Joden of heidenen; Rom 10:12-13 .
,
 Naam des HEEREN zal aanroepen, Dat is, die den Heere recht dient, en in al deze zwarigheden zijn toevlucht tot Hem neemt door gelovige gebeden.
,
 behouden worden; Of, uitgered, bevrijd, en vervolgens behouden worden, van zonde, duivel en dood; en, ofschoon hij in lichamelijke ellenden mocht worden betrokken, of om Christus' naam lijden en sterven, zal hij toch hier een genadigen God in den Messias en een bestendigen troost in leven en sterven, en hierna de eeuwige zaligheid hebben.
,
 Sions Dat is, daar zal behoudenis en zaligheid zijn alleen in de ware kerk, die te dien tijde binnen Jeruzalem op den berg Zion tot den godsdienst placht te vergaderen. Zie Psa 2:6 .
,
 gezegd heeft; Tot of door mij en andere zijne profeten; [alzo in Joe 3:8 ] , en dienvolgens zal het zekerlijk alzo geschieden, ofschoon het ten aanzien van des mensen verdiensten en krachten gans onmogelijk is.
,
 en dat, Of, te weten,. Zie van zulk een gebruik der Hebr. letter Vau, Jer 17:10 ; idem Jdg 7:24 ; 1Sa 17:40 , en 1Sa 28:3 , en vs.12.
,
 overgeblevenen, De voorzegde behoudenis en ontkoming zal zijn bij degenen, die God naar de verkiezing der genade in de algemene verderving, afval en verstoktheid der wereld, voor zich zal bewaren en doen overblijven; verg. Isa 10:22 ; Rom 9:27 , en Rom 11:4-5 , Rom 11:7 , enz. Anders: mitsgaders de overgeblevenen; verstaande hier, de gelovige heidenen, en in het voorgaande de gelovige Joden.
,
 roepen Dat is, naar zijn vrij, genadig welbehagen door zijn Woord en Geest krachtig zal trekken en brengen tot de zalige gemeenschap van den Heere Christus en van zijne kerk, beide uit Joden en heidenen; zie Joh 6:44 , Joh 6:65 , en Joh 10:16 ; Act 2:39 ; Rom 8:30 , en Rom 9:23-24 , enz.
Copyright information for DutSVVA